Gen 22:9-13
Toen zij de plaats die God hem had aangewezen bereikten, bouwde Abraham daar een altaar, stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, bovenop het hout. Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes om daarmee zijn zoon te offeren, riep de engel van de HEER hem vanuit de hemel toe: ‘Abraham, Abraham!’ En hij antwoordde: ‘Hier ben ik.’ En Hij zei: ‘Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat u God vreest, want u hebt Mij uw zoon, uw enige, niet willen onthouden.’ Abraham keek om zich heen en zag een ram die met zijn hoorns in het struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op, in plaats van zijn zoon.