gen 27:21-25
Maar nu beval Isaäk aan Jakob: Kom dichter bij, mijn jongen; dan kan ik u eens betasten, of ge werkelijk mijn zoon Esau zijt of niet. Jakob trad dus op zijn vader Isaäk toe. Deze betastte hem en sprak: De stem is de stem van Jakob, maar de handen zijn de handen van Esau. Hij herkende hem niet, omdat zijn handen behaard waren als de handen van Esau, zijn broer. En toen hij hem wilde zegenen, sprak hij nog: Ge zijt toch wezenlijk mijn zoon Esau? Hij antwoordde: Ja, dat ben ik. Toen zei hij: Dien het mij op, en laat mij eten van het wild van mijn zoon; dan zal ik u zegenen. Hij zette het hem voor, en hij at; daarna bracht hij hem wijn, die hij dronk.